/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2FZrrwtyoFSyOPDp1749553483.jpg)
Toen ik vorige week het parkoers van het Criterium Dauphiné grondig onder de loep nam voor een artikel op deze website maakte mijn hart een sprongetje bij de etappe van gisteren. Het stond er echt: Côte de Nonette. Ik neem je mee naar een jaar of 25 geleden.
Mur de Nonette
Het was de laatste zomervakantie voordat ik me in het geweld van betonnen hotels, goedkope sangria en kroegen vol roodverbrande Nederlandse pubers stortte. Mijn ouders wilden naar de Auvergne, een Franse regio die met roodverbrande Nederlandse pubers net zoveel te maken heeft als Jonas Vingegaard met een massasprint - nou ja, tot zondag dan...
Omdat ik me nog te jong voelde voor een alpinopet en petanque op het dorpsplein, maar mezelf te oud achtte om twaalf uur per dag rond een pingpongtafel te rennen, had ik geëist dat mijn mountainbike een plekje zou krijgen tussen de zakken aardappels en ingeblikt vlees in de caravan. Fietsen zou ik, daar in de Auvergne.
Ik beklom die vakantie onder meer de Puy de Dôme. Waarschijnlijk is het nu nog steeds de langzaamste beklimming van de uitgedoofde vulkaan ooit, wandelaars inbegrepen.
Gelukkig was er ook nog de klim vlakbij de camping, naar het dorpje Nonette. Een ongeveer twee kilometer lange beklimming van een puist, met daar bovenop een kerk, wat huizen en een dorpsplein – uiteraard bevolkt door petanque spelende alpinopetten. Mur de Nonette, doopte ik ‘m na onze eerste ontmoeting.
Deze muur beklom ik iedere dag een keer, soms zelfs twee of drie keer. In het begin met elf kilometer per uur; drie weken later danste ik omhoog met streepjes die het getal veertien vormden op mijn kilometerteller.
Vrienden
De enige getuige van die drie kilometer per uur extra in drie weken tijd was een dier. Aan het einde van de klim stond in een hellend weiland boven het asfalt een ezeltje, meestal bij zijn drinkbak, vlak naast een paal met daaraan bevestigd het roodomrande plaatsnaambord dat mensen erop moest wijzen dat ze op het punt stonden Nonette binnen te rijden.
De ezel en ik werden vrienden. In het begin vooral omdat hij voor mij symbool stond voor het naderende einde van de klim, meer nog dan het plaatsnaambord. De Mur de Nonette was geen Puy de Dôme, maar voor een zestienjarige die daarvoor alleen nog maar door de bossen rond Norg had gecrost, was het best een venijnig klimmetje.
Er groeide iets moois tussen de ezel en mij
Daarna groeide er écht iets moois tussen de ezel en mij. Als ik het zwaar had op het laatste stukje balkte de ezel een aanmoediging: ‘Iaaaaaaaaaaa, iaaaaaaa!’ Daaruit putte ik de kracht om nog even door te bijten. De alpinopetten waren niet ver meer.
Ging het eens een dag wat gemakkelijker, dan zwaaide ik uitbundig naar de ezel. Hij bewoog dan kortstondig z’n oren en knikte bedenkelijk kijkend terug, als een wijze vriend die advies gaf: jongen, hou je handen nu maar aan het stuur in plaats van je zo uit te sloven, dat hoef je voor mij echt niet te doen. Soms keken we ook alleen maar even kort naar elkaar. Dat was dan genoeg.
Nu heb ik de ezel al zo’n 25 jaar niet meer gezien. Lang voor een vriend. En gisteren kon ik vanwege Pinksterverplichtingen ook al niet kijken. De etappe van vandaag kan me daarom gestolen worden. Ik ga zo die van gisteren terugkijken. Speurend naar een stokoude ezel.
P.S. Het deed wel een beetje pijn dat de door mij als 'Mur de Nonette' aangeduide klim van de ASO de naam Côte de Nonette meekreeg en slechts een beklimming van de vierde categorie was.
- Unsplash