/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2F0IcE8pGtsiHzaV1751148245.jpg)
De Tour de France zit dit jaar tjokvol finales voor punchers. Mooi voor types als Mathieu van der Poel, maar de sprinters lijken er daardoor bekaaid vanaf te komen. Net nu het beste sprint-deelnemersveld sinds tijden aanwezig is in Frankrijk. Maar hoe veel kansen zijn er nu precies voor Tim Merlier, Jonathan Milan, Jasper Philipsen en consorten? Wieler Revue zocht het uit.
Bekijk hier de (voorlopige) selecties van alle ploegen voor de Tour de France en ontdek welke sprinters er allemaal meedoen.
Eerste kans: etappe 1 naar Lille
De openingsrit in Lille (of Rijsel) kent drie beklimmingen van de vierde categorie, waarvan de laatste op 45 kilometer van de finish. De finale is verder biljartvlak. En dus is het meteen raak voor de rappe mannen. Bovendien ligt er een dikke vette bonus op de streep: de eerste gele trui.

En dus zijn alle sprinters enorm gefocust op de openingsdag van de Ronde van Frankrijk. De hectiek in de finale zal daarom groot zijn, maar daar heeft de organisatie op geanticipeerd. Er zijn niet veel bochten in de slotfase. De laatste ligt zelfs op anderhalve kilometer van de finish. Dat is dan wel een haakse naar links, maar hierna gaat het over een lange brede baan rechtuit naar de meet.
Tweede kans: etappe 3 naar Dunkerque
Op dag twee komen de sprinters er niet aan te pas. Dan wacht een explosieve finale rond Boulogne-sur-Mer, met drie korte klimmetjes in de laatste drie kilometer. Een dag later is het wel weer aan de rappe mannen. De derde etappe gaat naar Dunkerque en heeft met de Mont Cassel (vierde categorie) op ruim 30 kilometer van de meet slechts één hindernis.

De laatste dertig kilometer zijn dus vlak. Dat neemt niet weg dat de sprintersploegen alert moeten zijn. De lange rechte weg van Cassel naar Dunkerque gaat veelal over wegen met weinig beschutting. De wind kan hier dus een rol gaan spelen. De laatste kilometer over een brede boulevard, met een paar flauwe bochten naar rechts en vlak voor de finish een minimale buiging naar links.
Derde kans: etappe 8 naar Laval
In rit vier liggen vier beklimmingen in de laatste 30 kilometer en op dag vijf volgt een tijdrit. De zesde etappe is dan weer een pittige heuvelrit in Normandië, met daags nadien de finish op Mûr de Bretagne. Dat maakt dat de sprinters pas in etappe acht weer aan de bak mogen, al zal het in Laval eerder voor de machtsprinters zijn.

Want in de laatste 1,7 kilometer blijft de weg vals plat stijgen tot de meet. Steil wordt het nergens, maar met een stijging van gemiddeld drie procent wordt dit allesbehalve een normale massasprint. De aankomst is vergelijkbaar met die van rit acht van de Tour van 2024, toen Biniam Girmay zijn tweede ritzege boekte na een rechtstreeks duel met Jasper Philipsen.
Vierde kans: etappe 9 naar Châteauroux
Daags na de rit naar Laval mogen de sprinters nog eens ten tonele verschijnen. Ditmaal gewoon op een vlakke, snelle aankomst. Onderweg is geen enkele heuvel te bekennen, maar er is één element dat roet in het eten kan gooien: waaiers. De streek rond Chateauroux staat in het peloton bekend om haar open wegen, dus hier is het altijd oppassen voor de wind.

De organisatie lijkt er alles aan gedaan te hebben om de kans op waaiers zo groot mogelijk te maken. De route verandert in de laatste 50 kilometer namelijk meerdere keren van richting. Eenmaal in de aankomstplaats wacht een brede laatste rechte lijn van 1,6 kilometer. De finishstraat wordt voor de gelegenheid omgedoopt tot de Avenue Cavendish. Dat ter ere van de 35-voudig Touretappe-winnaar. Hij won in Châteauroux meerdere ritten, inclusief z'n allereerste.
Ieniemienie kansje: etappe 11 naar Toulouse
Op Quatorze Juillet komen de sprinters niet aan bod. Etappe tien gaat namelijk dwars door de bergen van het Central Massif. In rit elf is het gros van de sprinters ook kansloos, maar een aantal rappe mannen zal juist hier toe willen slaan. De rit in en rond Toulouse kent namelijk een finale waar het continu op en af gaat, met de Côte de Pech-David op 9 kilometer van de meet als uitsmijter.

Op dat 800 meter lange puistje aan gemiddeld 12,4 procent (!) zullen veel sprinters overboord gaan. Maar een enkeling zal dit kunnen overleven en hoopt dat het in Toulouse in een sprint uitmondt. De kans is echter veel groter dat dit een dag voor aanvallers gaat zijn. Er zullen weinig namelijk sprintersploegen bereid en in staat zijn om op dit parkoers de boel bijeen te houden.
Klein kansje: etappe 15 naar Carcassonne
Na de rit rond Toulouse trekt het peloton voor drie dagen de Pyreneeën in. Daar moeten de sprinters vooral zien te overleven, om daarna in de overgangsetappe naar Carcassonne te hopen op een klein kansje. De rit naar het middeleeuwse stadje is met twee beklimmingen van de derde en één van de tweede categorie namelijk ontworpen voor een lange ontsnapping.

Echter, na de laatste hindernis en de niet-gecategoriseerde uitloper ervan, is het nog 40 kilometer tot de aankomst. Dat maakt dat er nog veel te herstellen valt in het laatste deel van deze etappe. Bovendien is de etappe aan de korte kant en duurt het in zulke ritten vaak lang voordat de ontsnapping weg is. In dat geval zullen een aantal ploegen minstens gaan nadenken over een sprint in Carcassonne.
Vijfde kans: etappe 17 naar Valence
Rit zestien gaat naar de iconische Mont Ventoux, maar de dag erna krijgen de sprinters een laatste grote kans. De rit naar Valence kent twee beklimmingen van de vierde categorie. Die zijn in deze fase van de Tour een stuk lastiger dan in de beginfase, maar de laatste klim ligt op ruim 43 kilometer van het einde. Genoeg tijd om het een en ander recht te zetten dus.

Maar ook hier heeft de Tourorganisatie nog een winderige verrassing in petto. Want in deze regio wil het nog wel eens spoken. Daarom verandert de weg ook hier meerdere keren van richting, in de hoop op een waaierspektakel. De laatste haakse bocht ligt op ongeveer 700 meter van de finish.
Klein kansje: etappe 20 naar Pontarlier
In rit achttien en negentien trekt het peloton de Alpen in en zullen de sprinters vechten tegen de tijdslimiet. Op de voorlaatste dag staat vervolgens een overgangsetappe op het programma. Dit soort ritten aan het eind van de Ronde van Frankrijk is normaliter een kolfje naar de hand van de aanvallers. Dat is ook dit jaar veruit het meest logische scenario, maar er ligt wel een klein kansje voor de (sterke) sprinters.

De rit naar Pontarlier is vooral in het begin lastig, met twee lange beklimmingen in de eerste 50 kilometer. De zwaarste helling is er een van de tweede categorie en ligt op 60 kilometer van het einde. Hierna is het parkoers nog steeds allerminst vlak, maar nergens meer echt lastig. Indien de verschillen nog klein zijn, kan het zomaar nog op een sprint met een uitgedund peloton uitdraaien.
Ieniemienie kansje: etappe 21 naar Paris
De slotrit dit jaar is niet op maat van de sprinters. De finish van de Tour ligt andermaal op de wereldberoemde Champs-Elysées, maar de aanloop is dit jaar totaal anders. In de laatste drie omlopen maken de renners namelijk een uitstapje over de Butte Montmartre. Daarmee is de rit op maat voor types als Mathieu van der Poel, Wout van Aert en zelfs Tadej Pogacar.

Toch willen we de sprinters niet helemaal uitvlakken. Er zitten telkens zeventien vlakke kilometer tussen de passages over de 1,1 kilometer lange kasseiklim (aan bijna 6 procent gemiddeld). De laatste top ligt dan weer kort voor de finish - slechts zes kilometer. Daarom spreken we in Parijs niet van een klein, maar slechts een ieniemienie kansje.
Conclusie: kwaliteit boven kwantiteit
Zo komen we uit op vijf kansen voor sprinters, plus twee kleine en twee ieniemienie kansjes. Dat is behoorlijk karig voor een Tour waar de beste sprinters ter wereld aan meedoen. Minder 100% sprintritten dus, maar wel van het allerhoogste niveau: kwaliteit boven kwantiteit!
- Cor Vos