Een wereldkampioenschap met een schaduwkant
Er zijn deugdelijke argumenten te bedenken om in de hoofdstad van Rwanda een wereldkampioenschap wielrennen te organiseren. Het is er proper en veilig, er is voldoende infrastructuur aanwezig, er is stilaan een wielercultuur ontstaan die naam waardig, met de Ronde van Rwanda als exponent.
Er valt dus iets voor te zeggen om Afrika zijn eerste WK te gunnen, om er op die manier nog meer wielerzaadjes te doen gedijen. Remco Evenepoel had het na een trainingsrit over één van de mooiste landen die hij ooit zag, Tadej Pogacar voelde zich veilig in Kigali (‘Veiliger dan in sommige Europese steden’), het enthousiasme van de plaatselijke bevolking was aanstekelijk en leek authentiek.
De realiteit achter het decor
Maar Rwanda wordt al meer dan 25 jaar lang dictatoriaal bestuurd door Paul Kagamé (67). Die gebruikt het WK (en andere sportmanifestaties) om zijn regime te legitimeren. Sportswashing, zoals dat heet. Zo wil hij ook de Formule 1 naar Rwanda halen.
Zijn voorstanders voeren aan dat wij naïeve westerlingen moeten ophouden met onze pogingen mordicus de democratie te willen invoeren in landen die daar nog niet rijp voor zijn, daarvoor de onderbouw missen. Rome werd niet op één dag gebouwd. Misschien is op dit ogenblik een ‘verlicht despotisme’ het minst slechte regime voor een land als Rwanda.
De rode grens die niemand meer ziet
Maar dat Kagamé, naast onmiskenbare verwezenlijkingen in zijn land, ook een verpletterende verantwoordelijkheid draagt voor de wreedheden, schendingen van mensenrechten en grondstoffenroof in Oost-Congo, zou toch een rode grens moeten zijn voor regeringen, instanties of organisaties die met hem zaken willen doen.
Maar: who cares? Sport heeft niets met politiek te maken, voerde de UCI aan. Wat natuurlijk een pertinente leugen is. De politiek gebruikt de sport maar al te graag als instrument om zaken voor elkaar te krijgen.
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F10%2FvqfEB7GKMHffLx1761381921.jpg)
Sport als speeltuin voor macht en geld
Trump die naast FIFA-baas Gianni Infantino staat te glunderen op het WK voor Clubs, oliesjeiks die met hun miljarden de meest prestigieuze toernooien naar hun zandbakken halen, wielerprofploegen die zich door vuil geld laten sponsoren. Landen zoals China, Saoedi-Arabië of Rwanda kopen zich legitimiteit via de sport.
Ach, luidt het dan. Er is altijd en overal wel iets. En het gaat ‘slechts’ om sport. Het leven is al zo zwaar, laat ons toch even genieten.
De ongemakkelijke vraag: wat is nog fatsoen?
OK. Maar doe jij alsof je neus bloedt en blijf je platte broodjes bakken met je gebuur, waarvan je nochtans weet dat hij geregeld zijn vrouw een pak slaag geeft?
Laat je op een familiefeest de glazen klinken met een oom, in de wetenschap dat die op sociale media de meest schunnige praat verkoopt? Ben je blij met de herstelling door de klusjesman, al zie je hem met zijn dikke kar geregeld door de straat scheuren, alle snelheidsregels met de voeten tredend? Of ga je hem daarop aanspreken?
Er blijft maar één criterium over
Er is in dergelijke gevallen maar één criterium dat belangrijk is. En dat is fatsoen. Ouderwets fatsoen. Je mag nog duizend rationele redenen bedenken om Rwanda dat WK te gunnen. Maar met goed fatsoen kun je dat als UCI, dat zekere waarden uit te dragen heeft, niet maken. België had de moed alle diplomatieke banden met Rwanda te verbreken. Antwoord van Kagamé: “Go to hell”.
Cynisme regeert, sport zwijgt
Maar inderdaad. Het WK van Rwanda is het zoveelste bewijs dat het fatsoen de wereld uit is, dat cynisme regeert en dat de criteria macht, geld, imago en ego voorop staan. In dit opzicht is sport niet beter of slechter dan hoe het er momenteel in politiek en economie aan toe gaat. Al zou de (wieler)sport, door de waarden die ze vertegenwoordigt, par excellence een bestel kunnen zijn dat wél een statement maakt.
- Cor Vos