Oud interview met Peter R. de Vries over z'n verrassende grote passie: de fiets
We zullen Peter R. de Vries helaas nooit meer horen praten over de hobby die hij zo lief had: wielrennen. We spraken hem er vorig jaar over.
Afgelopen week bezweek Peter R. de Vries aan de verwondingen die hij opliep bij de moordaanslag op z'n leven. Wij eren hem graag met een oud interview dat in de Tourspecial van vorig jaar stond. We spraken hem niet zomaar, want Peter R. de Vries was een groot wielerliefhebber en zat zelf ook elke week een keer of drie op de racefiets. Hieronder lees je het verhaal dat onder de kop 'Armstrong blijft de allergrootste' in ons blad stond.
'Armstrong blijft de allergrootste'
Met ruim veertig jaar ervaring is Peter R. de Vries veruit onze meest gerenommeerde misdaadjournalist. Zijn schaarse vrije tijd besteedt hij aan een andere passie: fietsen. In een monoloog legt hij uit waarom hij zoveel plezier beleeft aan deze hobby, waarom hij al in 1971 geinteresseerd raakte in Tourrenner Joop Zoemelk, waarom massasprints hem intrigeren, wat hij vindt van de huidige toppers Tom Dumoulin en Mathieu van der Poel en natuurlijk hoe hij over doping denkt.
"Ik fiets, in de regel om de dag, van april tot oktober. Hoofdzakelijk in de ochtend. Doordeweeks hangt het van mijn activiteiten voor die dag af, maar gemiddeld twee uur. In het weekend heb ik wat meer tijd. Het fietsen op de openbare weg is de laatste jaren gevaarlijker geworden – je ziet dat ook aan de statistieken van de ernstige ongevallen. Tijdens elke rit die ik maak, moet ik minstens twee keer in de remmen. Pas gebeurde dat toen een automobilist zonder te kijken rechtsaf sloeg, terwijl ik op het fietspad reed. Je scheldt even en vervolgt je weg.
Ik fiets altijd alleen. Wind tegen is echt wind tegen, je verschuilen is er niet bij. Het blijft een krachtmeting met jezelf. Je bent heel actief, je lijf moet aan de bak. Snelheid en gemiddelde houd ik in de gaten. Ik vind het een uitdaging om een gemiddelde van 30 kilometer per uur te halen. Betekent dat je flink door dient te trappen, want je rijdt niet op een afgesloten parcours. Je moet af en toe voor een stoplicht stoppen, je moet de weg oversteken, je wordt gehinderd door andere fietsers of weggebruikers. Voor een gemiddelde van 30 moet je hele stukken 35 rijden.
In je eentje fietsen vind ik praktisch. Ik wil vertrekken en stoppen wanneer ik wil. Als je samen met iemand gaat rijden, moet je dat van tevoren afspreken. Zo van: ’We vertrekken om tien uur’. Terwijl ik bij wijze van spreken al om negen uur zou kunnen. Om negen uur denk ik bij het kijken naar de lucht: ’Volgens mij begint het over twee uur te regenen. Laat ik nu maar gaan. ’. Als je om tien uur hebt afgesproken, is dat niet mogelijk. In de herfst en winter doe ik aan spinning. Ook leuk. Daardoor houd je er de fietsbeweging goed in.
Mijn eerste racefiets was een Gazelle waarmee ik deelnam aan bedrijfskoersjes. In alle onbescheidenheid durf ik te zeggen dat ik heel aardig kon fietsen. Het wielrennen volg ik sinds 1971. Dat Jan Janssen drie jaar eerder als eerste Nederlander de Tour de France won, herinner ik me vaag. In de slotfase van de beslissende tijdrit arriveerde hij op de baan van het stadion op en reed die Belg, Herman van Springel, uit het geel.
Tekst gaat door onder de foto
Op mijn vijftiende begon ik met vakantiewerk op de kruitfabriek in Muiden. Mijn vader was daar directeur. De hele middag stond Radio Tour de France aan. Bij de Tourflitsen van Theo Koomen en de finishreportage spitste ik m’n oren. Je werd er in meegezogen, je groeide erin. Voor ik ’s ochtends naar mijn werk ging, las ik de kranten. Wat voor etappe vandaag? Wie draagt de gele trui, wie de groene trui, wie leidt het bergklassement?
Mijn held: Joop Zoetemelk. Op hem focuste ik me. Schreeuwde Koomen in de microfoon dat Eddy Merckx demarreerde, dan dacht ik: ’Verdorie, wéér niet’. Merckx zag ik, chauvinistische Nederlander, als de vijand van Zoetemelk. Eddy bewonderde ik niet. Ergernis overheerste.
Over dat het hem dikwijls lukte Joop te ’lossen’. Wat me in Joop zéér aansprak: hij was geen eendagsvlieg. Hij had de pech vele, vele jaren de meest veelzijdige wielrenner aller tijden voor zich te hebben, anders zou hij niet één keer, maar vijf keer als eerste zijn geëindigd.
Vanaf halverwege de jaren zeventig begon de opmars van TI Raleigh. Jan Raas, Gerrie Knetemann, Hennie Kuiper, Henk Lubberding, Joop. Ploegleider Peter Post, een niets ontziende vakman. Geen sympathiek mens misschien, wel een absolute winnaar. Winnaars in de sport zijn bijna nooit sympathiek; zij zijn egocentrisch. Post, die ik één keer kort heb ontmoet, wist iets neer te zetten. Hij maakte de wielersport wereldwijd professioneler.
Zoals Rinus Michels dat deed bij Ajax. Met harde hand de zaak leiden, doorselecteren. Een aanpak waar je je niet geliefd mee maakt, maar die zorgt voor hoofdprijzen. Op een gegeven moment stapte Raas op bij Post. Ze lagen elkaar niet. Begrijpelijk, want het waren beide winnaars, overtuigd van zichzelf en van hun visie. Als die visies botsen, klapt het. Grote winnaars rijden niet om, maar gaan rechtdoor.
Gerrie Knetemann, wereldkampioen en winnaar van tien Tourritten, was een begenadigd coureur en tevens een beetje een clown. Een mediapersoonlijkheid, geliefd bij een groot publiek door zijn uitstraling, humor en kwinkslagen. Enigszins te vergelijken met Willem van Hanegem. Knetemann slaagde erin zich voortreffelijk te verkopen, onder meer door zijn vrouw Greet erbij te betrekken. Met alle respect voor zijn erelijst, maar hij sprak mij niet bovenmatig aan.
Als ik aan de klimspecialisten denk, komen de namen van onder anderen Steven Rooks, Gert-Jan Theunisse, Pedro Delgado en Miguel Indurain bovendrijven. En niet te vergeten die van Peter Winnen, twee keer de beste op Alpe d’Huez. Winnen kwam op mij over als een intelligente man én een Einzelgänger. Daardoor was hij een buitenbeentje. Post kreeg nooit helemaal vat op hem.
Voor Erik Breukink, iemand die met het snot voor de ogen de scherpste tijden neerzette, had ik eveneens een zwak. Keurig opgevoede jongen, deze zoon van de directeur van de Gazelle fabriek. Daardoor miste hij de hardheid van de straat, de survivor of the fittest-mentaliteit Erik was te weinig een rotzak.
Massasprints intrigeren me nog steeds het meest. Boeiendste onderdeel van het wielrennen. Vroeger was ik supporter van Jean-Paul van Poppel. Ik genoot hoe hij zich, mede met hulp van Jelle Nijdam die de sprint aantrok, manifesteerde. Net als, wat later, Jerommeke Blijlevens. Interessante figuren. Massaspurters doen me denken aan de scorende spitsen in het voetbal. Ofschoon dat niet altijd de beste voetballers zijn, staan ze op het juiste moment op de juiste plek. Een eigenschap die me aantrekt.
Beste massasprinter in de Tour, met inmiddels dertig overwinningen: Marc Cavendish. Een grootheid. In goeden doen toonde hij zich praktisch ongenaakbaar. Hij kon terugvallen op meesterknechten, maar uiteindelijk moet je het zelf doen. Zélf de genadeklap uitdelen. Buitengewoon knap hoe hij dat telkens weer fikste, soms uit verloren positie, soms bijna de hekken ingereden, soms door zelf een kwak uit te delen. Om uiteindelijk de snelste te zijn. Voor mij de echte winnaars!
De allergrootste uit de Tourgeschiedenis is, ondanks alles, natuurlijk Lance Armstrong. Zeven zeges. Van mij hadden ze hem die gele truien niet hoeven te ontnemen. Ook ik geloof dat zijn voorgangers eveneens doping gebruikten. Merckx is betrapt, Zoetemelk is betrapt, Hinault heeft het niet op een bruine boterham gedaan.
Volgens mij hebben ze Armstrong keihard aangepakt, omdat hij geen Fransman is. Anquetil en Hinault wonnen vijf keer. Armstrong zeven keer waardoor hij die twee Fransen van de troon stootte. Voeg hier aan toe dat hij in het peloton a son of a bitch was. Niet geliefd, iets wat je dan niet kunt zijn. Heb je The Last Dance gezien, de documentaire over Michael Jordan? Iemand die het uiterste vroeg van zichzelf en zijn teamgenoten in de poging kampioen te worden. Dan maak je niet altijd vrienden.
Lance Armstrong heeft lang gelogen dat het gedrukt staat. Ik ging ervan uit dat hij gebruikte; ik ging ervan uit dat alle toppers gebruikten. Het bewijs ontbrak echter. Armstrong heeft zijn Tours volgens mij niet gewonnen omdat hij doping gebruikte, maar omdat hij absoluut de beste was van iedereen. Ik verwacht niet dat ze hem rehabiliteren. Dat ze zo’n dopingzondaar die ze eerst ophingen, kruisigden en vierendeelden min of meer eerherstel zullen geven, zie ik niet gebeuren.
De dopingschandalen zorgden er een aantal jaar geleden voor dat mijn interesse in met name de Tour tijdelijk terugliep. Ik ging het wat minder volgen. Kon het niet langer opbrengen daar veel tijd in te steken. Geen zin meer in. Dat list en bedrog en kopen en om kopen bij het schimmige wielermilieu horen, was me niet vreemd. De wereld is slecht, dus het wielrennen ook. Mensen kijken uiteindelijk hoe ze de ander te slim af kunnen zijn. Het draait in de sport om winnen, dus dat element speelt een grote rol. In een doorsnee baan zit het competitie-element beduidend minder.
Met bijzondere aandacht las ik het door Thijs Zonneveld opgetekende levensverhaal van Thomas Dekker. Mijn gevecht, goed boek. Zo onthulde hij hoe zijn toenmalige kamergenoot Michael Boogerd aan verboden middelen kwam. Misschien niet netjes en collegiaal, maar deze ’biechtlectuur’ over wat zich achter de schermen afspeelt, zorgt dat het allemaal wat transparanter wordt. Ik ben naar het kort geding geweest wat Thomas’ ex-manager (Jacques Hanegraaf die werd beschuldigd Dekker tot dopinggebruik te hebben aangezet – redactie Wieler Revue) had aangespannen tegen hem en de auteur.
Elke kopman is voor een belangrijk deel afhankelijk van zijn helpers. Wout Poels vind ik zo’n superknecht die bijdroeg aan de Toursuccessen van Chris Froome. Hij heeft een zware klassieker gewonnen, Luik-Bastenaken-Luik, maar besefte waarschijnlijk net iets te kort te schieten voor het winnen van een grote ronde. Daarin paste de rol van meesterknecht beter dan die van patron.
In het peloton behoort Wout terecht tot de grootverdieners. Wat hij en Dumoulin, Terpstra, Mollema en Kruijswijk verdienen, ligt redelijk ver af van wat onze voetbaltoppers opstrijken. Uit commercieel oogpunt begrijp ik dat. Als je de gemiddelde tienerscholier van 16 jaar vraagt tien Nederlandse renners op te noemen, stopt hij bij vier. Vraag je hem naar de namen van tien voetballers, kan hij er vijftig opnoemen.
Mathieu van der Poel is een gigant. Wat een klasbak! De finish van de Amstel Gold Race van vorig jaar heb ik zeker vijftien keer terug gekeken. Iemand die vanuit kansloze positie wint, op een manier die je bijna niet kunt geloven. Pure sportemotie. Ik herinner me dat Armstrong zei eigenlijk nooit zoiets te hebben gezien. Of Mathieu Nederlands’ derde Tourwinnaar wordt, valt nog moeilijk te voorspellen. Hij is pas 25. Tom Dumoulin, iets ouder, acht ik momenteel meer een kanshebber."
- Cor Vos & privéarchief Peter R. de Vries