Luis Ocaña, vreemdeling in eigen land

De in Spanje wonende verslaggever Edwin Winkels tekende voor onze Vuelta-special een historisch verhaal op. Over de tragiek van het leven van Luis Ocaña, de Franse Spanjaard of Spaanse Fransman.

Ocaña

Er hangen shirts, heel veel shirts in de kathedraal van het wielrennen. Te veel om op te noemen. Van elke grote kampioen minimaal één. Honderden winnaars, maar ook anonieme knechten. Verscholen in het zuidwesten van Frankrijk, aan een rechte weg bij Labastide d’Armagnac, is de kleine en voorheen verwaarloosde kapel al decennia geleden, in 1959, ‘omgebouwd’ tot de Notre-Dame des Cyclistes, een bedevaartsoord waar ook de karavaan van de Tour de France nog af en toe stilstaat of vol eerbied voorbij rijdt.

Op 24 mei 1994 wordt er gerouwd en contrasteert de donkere kleding van de bezoekers met de kleurrijke shirts aan de muren. Er passen niet veel meer dan vijftig mensen in de bankjes. De priester heeft mooie woorden over de meest illustere inwoner van de streek, die deze wereld vijf dagen eerder vaarwel heeft gezegd. Een paar dorpen verderop, in zijn riante woning op zijn landgoed tussen de wijngaarden van Caupenne, zette Luis Ocaña een pistool tegen zijn slaap en schoot zich door het hoofd. Levend werd hij nog naar het ziekenhuis in Mont-de-Marsan gebracht, om daar drie uur later te overlijden. Drie weken later zou hij 49 jaar zijn geworden.

Tussen alle kampioenen in de Notre-Dame van de wielrenners is Ocaña de meest aanwezige. Met mannen als Anquetil, Poulidor en Merckx is hij vereeuwigd in een van de glas-in-loodramen van het kerkje. In het plantsoen voor de kerk, waar de heilige maagd Maria staat als beschermheilige van de ‘wegen waar de fietsers de schoonheid van de aarde’ ontdekken, zijn twee kleine marmeren platen aan twee coureurs gewijd, twee ‘helden uit de streek’, uit Les Landes: wereldkampioen André Darrigade en Tour- en Vuelta-winnaar Luis Ocaña. Vreemd, eigenlijk; zo chauvinistisch als de Fransen zijn, en dan al dat eerbetoon aan een Spanjaard.

Spanjaard?

Als Ocaña op 25 april 1968 voor het eerst in zijn net begonnen profcarrière aan de start verschijnt van de Vuelta a España, met de kampioen van het jaar ervoor, Jan Janssen, met startnummer 1, noemen de Spaanse renners hem El Francés: de Fransman. Hij is een vreemde eend in de Spaanse bijt, tot enkele maanden daarvoor kende vrijwel niemand in zijn geboorteland hem, had hij nog nooit in het Spaanse peloton gereden. Maar zijn eerste klop op de deur was luid en duidelijk. Hij was 22 jaar toen hij zijn eerste profseizoen opende in de Ronde van Andalusië.

Eerste etappe, Málaga-Nerja.

Rini Wagtmans, wie anders, ging er in een afdaling van een van de vele heuvels vandoor. Na enkele minuten werd hij door één man achterhaald, een jongeling die ook hij niet kende. En de man, slank en elegant, donker haar, stevige bakkebaarden, reed zomaar bij hem weg. Het volledige peloton begon te jagen, maar Luis Ocaña bleef uit zicht, ondanks dat hij twee keer door een lekke band moest stoppen. Hij won zijn eerste etappe als prof. En de volgende dag ook de tweede. En later in de week nog een derde.

Hier ben ik, Luis Ocaña.

Wie hij was? Een man met een heel Spaanse achternaam, Ocaña. Maar tegelijk een vreemdeling. El Francés. Of, omgekeerd, voor de Fransen: l’Espagnol.

'Ocaña bleef uit het zicht, ondanks dat hij twee keer door een lekke band moest stoppen'

Luis Ocaña was een talent dat zich op de Franse wegen in het wielrennen had bekwaamd. Een overwinning in de tijdrit GP Les Nations in 1967, in de categorie amateurs, leverde hem een profcontract op bij het Spaanse Fagor (niet te verwarren met het latere Franse Fagor). De Franse directeurs sportifs waren boos, hadden hem voor hunzelf willen houden, hij kon na Jacques Anquetil hét nieuwe gezicht van het Franse wielrennen worden. Het maakte niet uit dat hij, anders dan zijn broers en zus, zich niet tot Fransman had laten naturaliseren.

Over de grens

Maar Luis Ocaña voelde zich Spanjaard, en zei dat ook hardop, ook al was het gezin naar Frankrijk geëmigreerd toen hij nog maar twaalf was. Ze kwamen oorspronkelijk uit Priego, een plaatsje diep verstopt in het immense platteland van Spanje, 150 kilometer ten oosten van Madrid. Het was in de jaren veertig en vijftig een uiterst armoedig Spanje, gekwetst en gespleten door een Burgeroorlog, een onderlinge strijd waarin honderdduizenden mensen omkwamen, onderdrukt door de wrede winnaar en dictator Franco; en was het leven in en rond de steden al niet makkelijk, op het platteland was er vrijwel niets. Zelfs geen eten.

Ocaña’s vader, ook Luis, werd bovendien voortdurend dwarsgezeten. Als een van de weinigen in het dorp was hij een ‘rooie’, een republikein die fel gekant was tegen de fascistische Franco en dat nooit onder stoelen of banken had gestoken. Met hem had het hele gezin eigenlijk geen leven daar.

Met Jan Raas.

De eerste vlucht ging naar een geïsoleerde vallei in de Pyreneeën, de Vall d’Aran, waar vader Ocaña dankzij een republikeinse vriend – velen van de ‘rooien’ waren na de Burgeroorlog naar Frankrijk gevlucht om aan de represailles van Franco te ontkomen – werk kreeg. Maar de Franse grens, op nog geen twintig kilometer, lonkte. Een betere toekomst, in het veel modernere Europa… Ze kwamen terecht in Le Houga, het huis van een zwager van pa Ocaña, ergens halverwege Toulouse en Bordeaux, middenin de wijnstreek waar Armagnac wordt gemaakt.

De kleine Luis was een verlegen, beetje ziekelijke tiener. Hij had last van de gevolgen van tuberculose en zijn strenge vader, die elke dag vroeg het land op ging om te werken, vond hem maar een zwak jochie dat nergens goed voor was.

Al helemaal niet om te sporten.

Hij had een fiets om naar school te gaan en vond het leuk. Hij merkte zelfs dat hij best wel sterk en snel was. Hij wilde bij een wielerclub in het dorp, om ook wedstrijden te kunnen rijden, zoals zoveel jongens uit de omgeving. Hij sprak nauwelijks Frans, op school werd hij gepest en uitgelachen, thuis enorm onder de duim gehouden, maar op de fiets ademde hij de vrijheid in.

Zijn vader vond dat een wielervereniging niets voor hem was – hij was te slap om te sporten, zei hij. De kleine Luis vervalste de handtekening van zijn vader om toch lid te kunnen worden. In zijn eerste race werd hij tiende, de tweede won hij… De jaren die volgden zou hij bijna alle koersen in Zuidwest-Frankrijk winnen.

Een trainer van een belangrijke talentenschool vroeg hem in het stadje Mont-de-Marsan te komen wonen, waar hij een grote groep jeugdige wielrenners had verzameld, zowel Fransen als Spanjaarden. Op zijn negentiende maakt Luis Ocaña, die als timmerman werkte, de stap, kon zijn vader hem niet meer tegenhouden… En hij bleef winnen.

'Zijn vader vond dat een wielervereniging niets voor hem was - hij was te slap om te sporten'

Maar het nieuws gaat in die jaren zestig niet zo snel de wereld over, en in Spanje kent vrijwel niemand hem als hij in 1968 zijn opwachting maakt in de Vuelta… Ja, het talent dat drie etappes in de Ronde van Andalusië won. Maar een eendagskoers of een ronde van een week is wat anders dan een volledige Vuelta. De negende etappe besluit hij uitgeput; de 230 kilometer door het bloedhete La Mancha, daar waar ooit Don Quichot knettergek werd en tegen de molens streed, zijn te veel voor hem.

De volgende dag stapt Ocaña af – de enige ‘abandon’ in zijn negen Vuelta-deelnames. Wel voltooit hij kort daarna de Giro, waar hij 32ste wordt, op grote afstand van de winnaar, Eddy Merckx. Het 22-jarige Belgische talent is acht dagen jonger dan Ocaña en wint dan al zijn eerste grote ronde.

Merckx.

Luis Ocaña heeft dan nog geen idee dat die zijn allergrootste rivaal zal worden.

En, belangrijker misschien, dat hij degene zal zijn die de Belgische kannibaal als enige in de Tour de France aan het wankelen zal brengen, zal vernederen zelfs… Maar eerst moet de Spanjaard zijn plaats in het wielrennen nog vinden, en dat valt niet mee. Ocaña is geen makkelijk mens. Gebrandmerkt door de strenge opvoeding door zijn vader bouwt hij een allergie op tegen elke vorm van autoriteit, schrijft Carlos Arribas in de enige Spaanse biografie die, pas 20 jaar na de dood van de coureur, over Ocaña is verschenen: “Vanwege zijn temperament was Ocaña een moeilijk mens. Zijn vader was een despoot en voedde hem zonder enige tegemoetkomingen op, zette hem hard aan het werk, waardoor Luis als tiener al een ontembaar en strijdbaar karakter kreeg en zich verzette tegen het gezag, ook dat van zijn vader.” Volgens de biograaf was de fiets de beste manier voor Luis om aan zijn vader te ontsnappen.

Opmars

Nadat hij in 1968 nog kampioen van Spanje is geworden – het kampioenschap werd als tijdrit verreden, een specialiteit van Ocaña – en het jaar erop de Semana Catalana won, leek in de Vuelta – toen traditioneel in het voorjaar verreden, vóór Giro en Tour – de tijd voor de grote hoop van het Spaanse wielrennen aangebroken.

'Ocaña is zo zuiver als het juweel van een edelsmid, hij zou kilometers op volle snelheid kunnen rijden met een glas water op het frame zonder een druppel te morsen, zo perfect is zijn stijl'

Het land snakte weer naar een eigen ster, nadat in de zeven voorgaande edities zes keer een buitenlander had gezegevierd, waaronder Rudi Altig, Raymond Poulidor, Jan Janssen en Felice Gimondi. De enige Spaanse winnaar was in 1966 de onbekende Francisco Gabica; het was toen zelfs een volledig Spaans podium, omdat de Vuelta in zware crisis verkeerde, op het punt stond niet gereden te worden en geen gerenommeerde buitenlander op de startlijst kreeg. Die ronde wonnen de Nederlanders liefst negen etappes en was Brabander Cees Haast in de eindklassering de beste buitenlander, op een achtste plaats.

In het wielergekke Spanje ontbrak het sinds het afscheid van zijn eerste Tour-winnaar, Federico Bahamontes, aan een grote ster. José Pérez-Francés was een verdienstelijk coureur en Txomin Perurena zou met 158 zeges een veelwinnaar worden, maar de grote ronderenner diende zich niet aan. Tot Ocaña bewees naast een goede klimmer, wat bijna alle Spaanse berggeiten waren, ook een uitstekend tijdrijder te zijn. De sierlijkheid op de fiets, bovendien. De verslaggever van de krant ABC beschreef hem lyrisch: ”Luis Ocaña is zo zuiver als het juweel van een edelsmid. Hij wekt niet de indruk enorm krachtig te zijn, maar in alles zie je grote klasse, het ras van de rouleurs die kilometers op volle snelheid zouden kunnen rijden met een glas water op het frame zonder een druppel te morsen.

Zo perfect is zijn stijl.

Er bestaat geen enkele twijfel dat zich onder een minder gespierde verschijning dan die van Merckx een kampioen verbergt die kan koersen, kan afzien en ook nog kan klimmen.”

Ocaña begint de Vuelta van 1969 zoals verwacht: hij wint de proloog. Wel in dezelfde tijd als landgenoot, en concurrent uit de rivaliserende ploeg Kas, Antonio Gómez del Moral, waardoor geen van beide in de volgende rit in de gele leiderstrui mag starten. Een trui die Ocaña ook helemaal niet meer zal dragen, tot diepe teleurstelling van de wielerfans en de zeer kritische verslaggevers die de Vuelta volgen. Na anderhalve week van kleine schermutselingen gaat het fout in de twaalfde etappe. Fransman Roger Pingeon, winnaar van de Tour de France van 1967, valt aan op de heuvels in het achterland van de Costa Brava. Ocaña probeert hem te volgen, maar stort op de laatste klim in en verliest meer dan vier minuten.

De stijl van een kampioen.

“Dit is een requiem voor ons wielrennen, wij Spanjaarden kunnen niet eens meer in de bergen winnen,” schrijft de verslaggever van sportkrant El Mundo Deportivo, die Pingeon niet zo hoog heeft zitten. “Eerder hebben we gefaald tegenover Anquetil, Poulidor, Altig, Janssen en Gimondi, maar dit is uiterst belachelijk.” Het Spanje van generaal Franco is een land dat enorm nationalistisch is, en triomfen in de sport helpen om het regime in het buitenland een wat aardiger gezicht te geven. Bovendien helpt de aanwezigheid van buitenlandse sterren in een koers als de Vuelta ook, maar de Spanjaarden zien die liever als genodigden op het feest van een Spaanse winnaar dan als kapers op de kust van de nationale glorie. De verslaggevers constateren echter ook nog een ander probleem: in plaats van met elkaar in combine te gaan vechten de twee grootste Spaanse ploegen, Kas en Fagor, elkaar de tent uit.

De journalist van El Mundo Deportivo uit zijn teleurstelling over Ocaña: “We zochten een nieuwe ster en kozen de eerste de beste. We zijn gaan geloven dat Ocaña het zakdoekje is waarmee we onze tranen zouden kunnen drogen… Maar hij is breekbaar. In 15 kilometer verloor hij vier minuten.” Luis Ocaña zal zich eigenlijk nooit goed behandeld voelen door de Spaanse pers. Velen blijven hem als een buitenstaander zien, de vreemde Fransman, onpeilbaar, weinig spraakzaam. En met de kritiek in de kranten wordt hij alleen maar meer gesloten.

En hij is dan pas 23.

'We zijn gaan geloven dat Ocaña het zakdoekje is waarmee we onze tranen zouden kunnen drogen'

Maar Ocaña geeft zich in die Vuelta van ’69 niet zomaar gewonnen. Er volgen nog drie tijdritten. De eerste wint Pingeon nog, maar die gaat over een belachelijke afstand van 4 kilometer. Daarna snoept hij in de resterende twee chrono’s meer dan twee minuten van zijn achterstand af. “Hij is zowel tot het beste als tot het slechtste in staat,” schrijft de sportkrant. Pingeon wankelt, maar breekt niet. Ocaña, die naast die tijdritten ook het bergklassement wint, moet zich op zijn eerste podium in een grote ronde tevredenstellen met de tweede plaats. Derde is Rini Wagtmans.

Hoogtepunt

In 1970 komt zijn revanche.

Op zichzelf, op iedereen.

Op de organisatie van de Vuelta ook, waarmee hij het nooit goed kan vinden. Hij beschuldigt de verantwoordelijken de buitenlanders met het parkoers te bevoordelen. In 1970 hebben ze het aantal tijdritkilometers al gehalveerd, een jaar later zal het nog een stuk erger worden. Dan staan er wel drie tijdritten op het programma, maar alle drie van een ridicule afstand: 4,2 en 2,6 en 5,3 kilometer – meer iets voor René Pijnen, die er twee wint, dan voor Ocaña. Maar dat is voor latere zorg. Eerst 1970, de echte doorbraak.

Het is een Vuelta met weinig grote namen. Herman van Springel is de buitenlandse ster, en tot de laatste etappe is de Belg een geduchte concurrent van Ocaña, die na een week met een verbluffende aanval op de flanken van de bijzondere Montserrat-bergketen bij Barcelona René Pijnen uit het geel rijdt, maar die later weer aan zijn landgenoot Tamames verspeelt.

De legendarische val in de afdaling van de Menté

Of, zoals de kranten schrijven: “Ocaña gaat of als een gek tekeer of is niet attent. Er is geen middenweg bij hem.” El Francés is niet een man die de instructies van een ploegleider opvolgt, noch een hele ploeg nodig denkt te hebben om zijn overwinningen te boeken. Het liefst doet hij alles alleen – wat dat betreft is de tijdrit ideaal voor hem. In de afsluitende rit tegen de klok in Bilbao, over 29 kilometer, rijdt hij Tamames en Van Springel, de andere twee mannen op het podium, op meer dan een minuut en heeft hij zijn eerste grote ronde te pakken.

Dat beloofde veel meer, maar kwam er in de Vuelta niet. Te vaak werd Ocaña slachtoffer van zijn eigen onvoorspelbaarheid. En eigenzinnigheid. En rebellie. Het jaar erop moest hij twee Belgen voor zich dulden, baanrenner Ferdinand Bracke en Wilfried David, die verder nauwelijks iets zouden winnen. Daarna zou de Spanjaard uit Mont-de-Marsan nog tweemaal tweede en tweemaal vierde worden, tot zijn 22ste plaats in de Vuelta van 1977 het einde van zijn carrière inluidde.

Daarom dat Luis Ocaña ook meer wordt herinnerd om zijn heldendaden in de Tour de France. Én zijn ongelooflijke misfortuin, ook dat hoorde bij hem. Om het historische duel met Eddy Merckx in 1971, toen Ocaña met een furieuze aanval richting Orcières-Merlette de onaantastbaar geachte Belg op bijna negen minuten achterstand zette en de Tour-zege binnen handbereik had. Tot hij enkele dagen later in een ongenadige onweersbui op het natte wegdek in de afdaling van de Col de Menté onderuitging en niet meer overeind zou komen.

Merckx zou later over zijn grote concurrent zeggen: “Hij had meer potentie dan ik. Als hij wat intelligenter had gekoerst, had hij meer kunnen winnen.”

In 1973 won Ocaña wel de Tour de France, maar hij was de eerste die het jammer vond dat Eddy Merckx dat jaar niet meedeed – de Spanjaard wist zeker dat hij de Belg zou hebben verslagen. In een majestueuze etappe over drie giganten als de Madeleine, Galibier en Izoard reed Ocaña, die in de eerste Alpenetappe het geel al had veroverd, in gezelschap van landgenoot Fuente alle rivalen naar huis. Bijna letterlijk naar huis – het gros van het peloton kwam buiten de tijdslimiet binnen, maar kreeg een algemeen pardon.

'Hij had meer potentie dan ik. Als hij wat intelligenter had gekoerst, had hij meer kunnen winnen' - Eddy Merckx

Joop Zoetemelk finishte op meer dan 20 minuten. In het eindklassement eindigde nummer twee, Bernard Thévenet, op meer dan een kwartier.

Merckx was er niet bij omdat hij eerder dat jaar al de Vuelta en de Giro had gereden. De Spaanse ronde reed hij voor het eerst, en de organisatie legde een grote loper uit voor de meest gelauwerde renner, met heel weinig zware bergetappes en heel veel bonificaties… De Spaanse klimmers waren verontwaardigd, vonden net als Ocaña dat de buitenlanders en vooral Merckx werden bevoordeeld, met behalve de proloog en twee tijdritten zelfs een ploegentijdrit die het Molteni van Merckx won. Ocaña kon er niet echt een strijd van maken, won geen enkele rit en eindigde de Vuelta als tweede op bijna vier minuten van Merckx. Van een revanche van de Tour van 1971 was geen sprake, en omdat Merckx de Tour dat jaar dus liet schieten kwam die revanche er ook niet meer. Hun wegen kruisten zich nog nauwelijks.

Dieptepunt

Bij het ultieme afscheid is Merckx er echter wel. In die kleine kapel in de Armagnac, tussen enkele van zijn eigen shirts en die van Ocaña, maakt Eddy Merckx in 1994 zijn opwachting bij de begrafenis van de Spaanse Fransman, of Franse Spanjaard.

Luis Ocaña was nog wel een tijdje als ploegleider in het peloton gebleven, maar hij was onuitstaanbaar; de man die het gezag haatte was een bullebak als directeur sportif.

Het was zijn wereld niet meer. Hij trok zich terug tussen zijn wijngaarden, maar zakelijk ging het niet echt goed, hij worstelde met zijn gezondheid – geplaagd door hepatitis – en thuis was de situatie ook steeds minder vrolijk. De elegante, onnavolgbare wielrenner werd een geplaagde veertiger die uiteindelijk besloot dat hij geen vijftig wilde worden.  

Meer lezen?

Dit is een artikel uit de Wieler Revue Vuelta-special 2018. Meer lezen over de Vuelta? In hetzelfde nummer blikken we uitgebreid terug op de Tour de France, waarin voor het eerst sinds 28 jaar weer een Nederlander op het podium stond. Het nummer is hier online te bestellen.