Oud-premier en groot wielerliefhebber Dries van Agt (93) overleden

Dries van Agt is 5 februari op 93-jarige leeftijd overleden. De oud-premier stond naast zijn politieke verdiensten bekend om zijn hoogwaardige, archaische taalgebruik, maar ook om zijn grote liefde voor de wielersport. Vijf jaar geleden ging Louis Bovee voor Wieler Revue bij de hoogbejaarde maar nog altijd erudiete en scherpzinnige Van Agt langs. We herplaatsen het interview met Van Agt hieronder.

Dries van Agt, Nederlands’ minister-president tussen 1977 en 1982, is altijd ’verkikkerd’ gebleven op het wielrennen. De sport op de fiets met het kromme stuur zit diep in z’n hart. In een exclusief interview met Wieler Revue praat de kwieke 88-jarige gepassioneerd over zijn jeugdheld Gerrit Schulte, de andere kant van TI-Raleigh-ploegbaas Peter Post, zijn vriendschap met Hennie Kuiper, waarom hij Lance Armstrong te zwaar gestraft vindt, zijn afkeer van de oortjes en de uitstraling van Tom Dumoulin.

”Ik ben 88, beste vriend. Op mijn leeftijd leef je sterk in het verleden. Ik kan het best hebben, ga er, mede dankzij mijn huidige gezondheid status, aardig mee om. Ik zal u uitleggen waarom de wielersport me altijd heeft geïnspireerd en gefascineerd. U vraagt, ik antwoord,” vertelt een montere Dries van Agt bij een kopje koffie in een hoekje van het restaurant van hotel Val Monte in Berg en Dal.

”Mijn jeugdheld: onmiskenbaar Gerrit Schulte, iemand die één keer in de Tour de France startte. Ik meen van in 1938. Tussen 1940, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, en 1947 werd La Grande Boucle niet verreden, anders had de in de bloei van zijn leven zijnde Schulte tijdens die prachtige ronde door Frankrijk ongetwijfeld opmerkelijk gepresteerd. Gewoon in de verkeerde tijd geboren.

Mislukt

In 1948 voltrok zich het WK in Valkenburg. Ik er heen, voor Schulte. En een beetje voor Gerrit Voorting, een sub held. Ik was vergeten een hotel te reserveren. Bovenop de Cauberg sliep ik in het gras, mijn fiets naast me. Onvergetelijk. Anderhalve week voor het WK raakte Schulte geblesseerd bij een ernstige valpartij. Ik zie nog voor me dat hij met een soort leren kapsel rond zijn schouder aan het vertrek verscheen. Een flinke handicap waardoor hij geen rol speelde in de uiteindelijk door Briek Schotte gewonnen strijd om de regenboogtrui.Vooral op de baan manifesteerde de Bossche Amsterdammer, of de Amsterdamse Bosschenaar, zich als een geweldenaar.

Zijn optredens in de koppelkoersen in het sportpaleis van Antwerpen waar hij trio’s vormde met Peter Post en Gé Peters zijn op mijn netvlies gebleven. Ik ben in alle sporten mislukt, behalve in wielrennen. Bij voetbal deed ik iets wat op voetballen leek. Op middelbare schoolleeftijd kwam ik, in mijn geboorteplaats Geldrop, terecht in een hockeyclub. Laat ik er niet om heen te draaien: ik bezat onvoldoende techniek, dus bakte er niets van. Ik ben er een tijdje bijgebleven en iedereen was aardig tegen me, misschien omdat ze rekenden op wat subsidie uit de familie.

Ik denk dat er dat soort samenhangen waren, want ik verdiende het absoluut niet in het team te spelen. Dan tennis. Je speelde het dikwijls met z’n vieren. Als ze maar drie personen hadden en ik was in de buurt, vroegen ze mij als opvulling. Op de baan stond ik te knoeien en te klunzen. Wat betreft schaatsen kostte het me de grootst mogelijke moeite de ene voet over de andere te zetten, met het gevolg dat ik inhield in de bochten.

Op de basisschoolleeftijd kreeg ik zwemmen niet onder de knie. Elke avond om half zeven fietste ik samen met mijn vader naar het Sportfondsenbad in Eindhoven. Het resultaat is geweest dat ik alleen een beetje zwemmen om niet te verzuipen heb geleerd. Pas op mijn 32ste mocht ik me ’zwemmer’ noemen. Ik werkte toen als ambtenaar op het Ministerie van Landbouw in Den Haag.

Mijn kamergenoot nodigde me uit te gaan zeilen in Friesland. Onze meisjes zouden ons vergezellen. Gezellig. Maar mijn meisje, die toen al van haar macht blijk gaf, zei: ”Dat gaat niet door, tenzij jij kunt zwemmen. Anders vind ik het te gevaarlijk.” Onder die druk heb ik zwemles genomen en werd in het zwembad geplaagd door allerlei jochies. Die dondersteentjes zagen mij als een ouwe man. Ze zwommen onder me door en stootten me per ongeluk aan. Van dat jonge volk heb ik een soort groentijd gehad.

Uiterste eenvoud

De enige sport waar ik van jongs af aan plezier aan beleefde, was fietsen. Met vriendjes reden we idioot hard. Ik had een Fongers; solide materiaal. Tijdens de pauze tussen de middag raceten we naar huis, aten een boterham en raceten terug. Mijn maatjes reed ik er allemaal af. Een van de aantrekkelijkheden van die mooie sport is dat je wielrennen in volledige vrijheid én in je eentje kunt beoefenen. Het kan in volstrekte onafhankelijkheid, je hebt er niemand bij nodig. Dat sprak mij, een tamelijk solistische persoonlijkheid, erg aan. Rijden met een groepje fietsmaten is aardiger, maar dan moet je afspreken en zit je aan bepaalde tijden vast.

Het fietsen zelf is van uiterste eenvoud, dat boeide me. Ergens in de jaren veertig vroeg ik aan mijn vader - een buitengewoon goede man over wie ik alleen lieve dingen kan en wil zeggen- een racefiets. ”Nee,” reageerde hij. ”Je krijgt geen racefiets, want tussen dat vloekende en spuwende volk hoor jij niet.” Dat burgemeesters, bankiers, advocaten, rechters en zakenmensen van statuur op een racefiets zaten, was totaal ondenkbaar. Nu is het al lang heel gewoon, daar ben ik heel blij om.

Alpe d’Huez heb ik vijf verschillende keren beklommen. Maar het meest trots ben ik op het bedwingen van de Ventoux. Die kale berg, die puist, is aanzienlijk moeilijker en zwaarder. Hallo zeg, 21 kilometer met uitzicht op het maanlandschap. Ga er maar aan staan. Nog een mooie prestatie. In 1982 werd in New York de 200 jaar betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Nederland gevierd met allerlei herdenkingen.

De Amerikanen wisten dat de minister-president ’wielergek’ was en organiseerden een fietstocht dwars door de wereldstad. Honderden deelnemers. Een Amerikaanse ploeg, heel veel beveiligers, omringde mij. Door en doorgetrainde kerels. Ik reed ze er af, ten aanschouwe op tv van gans Amerika. Of de beveiligers misschien een spelletje speelden, hoefde ik niet te weten.

Theo Koomen

U weet het wellicht niet, maar ik zeg het toch maar: in 1982 ontving ik uit handen van voorzitter Jan Karel Hylkema een mooie KNWU-onderscheiding. Volgens de heer Hylkema had ik een belangrijke bijdrage geleverd met betrekking tot de ontwikkeling van het recreatief fietsen en de wielrennerij. Nog steeds koester ik die onderscheiding zéér. Vlak na de oorlog ging ik de Tour de France volgen. Thuis, bij het radiootje. Iedereen moest stil zijn. Ik heb het naar de Tourverslagen luisteren als iets fantastisch en magisch ervaren. De sportpagina’s van de kranten verslond ik.

Van alle kranten, ondanks dat elke krant hetzelfde berichtte. De allermooiste radio maakte wijlen Theo Koomen. Van zijn pakkende verhalen, dikwijls van de motor, genoot ik. Later zei men dat hij alles bij elkaar loog. Het heeft lang geduurd voor dat boze gerucht van alles bij elkaar kletsen en verzinnen mij bereikte. Toen ik wist dat hij veel uit zijn duim zoog, nam mijn waardering voor die bevlogen man nog meer toe. Via de radio kwam een kunstenaar van het woord en van de verbeelding tot ons. Iemand die zelfs saaie etappes tot leven bracht en zich ongekend lyrisch toonde over de Franse natuur en de bergen. Van mijn ontmoetingen met Koomen herinner ik me vooral dat we gedurende de avonduren ontzettend hebben gelachen.

De jaren 50 en de Tour. Wim van Est, Wout Wagtmans, Henk Faanhof, Gerrit Voorting, de legendarische ploegleider. Voor Wimme, de met de gele trui in het ravijn gevallen Brabander, had ik een zwak. Ongekende doordouwer, zeer slimme man. Gedurende mijn premier-periode vroeg hij me af en toe om raad. Moet je vreselijk mee oppassen. Voor je het weet ontaardt een advies in een schandaal. Naar beste vermogen probeerde ik beste Wim te helpen, zoals bij iemand een goed woordje voor hem doen; in die sfeer.

Op een Kerstavond stopte een auto op de stoep van het Catshuis. Wie stapte uit die Mercedes? Wimme. ”Ik heb iets voor de excellentie,” zei hij. ”Kijk maar in de achterbak.” Daar lag een gigantische doos. ”Er zit een kalkoen in. Voor u, voor de Kerst.” Toen ik thuis arriveerde, zei mijn vrouw: ”Een kalkoen? Met zo’n groot ding kunnen we toch niks.” De kalkoen was wel geplukt gelukkig. Na de Nachtmis hebben we, met alle in huis aanwezige grote messen, de kalkoen uit elkaar gehaald en, in verschillende etappes, smakelijk verorberd.

Wim van Est

Bij de uitvaartdienst van Wimme in 2003 voldeed ik gaarne aan het verzoek van de familie herinneringen op te halen aan dat speciale nummer en een versje voor te lezen dat op zijn grafsteen in St. Willebrord is gebeiteld. St. Willebrord is me dierbaar. Duidelijk een dorp waar ooit het leger van Alva en zijn opvolgers heel bevruchtend bezig zijn geweest. Willebrorders zijn hartelijke, spontane mensen. Maar je moet ze wel kennen.

Als Commissaris van de Koningin kwam ik er graag. Rini Wagtmans, Van Ests plaatsgenoot, is een goede vriend van me. Elke Nieuwjaarsochtend rond elf uur belt hij met de beste wensen. Hij was, door hartproblemen, vrij kort coureur. De allerbeste daler uit de geschiedenis. Je moet verdomd geluk hebben om zulke risico’s als hij te nemen en niet te vallen. Ik zie wel dat het fenomenaal is wat die kerels doen, maar ik kijk met een knoop in mijn buik. Ik geloof Rini voor het eerst bij de Acht van Chaam te hebben ontmoet. Het klikte meteen. Fantastische kerel. Zeer sociaal. Humanitaire man. Als iedereen het karakter van Rini had, verschilde de maatschappij sterk met die van nu.

In 1968 bezorgde Jan Janssen ons land de eerste Tourzege. Weet ik niet zo veel meer van, omdat ik wegens het verkassen van Den Haag naar Nijmegen ongewoon weinig aandacht hieraan kon schenken. Uiterst drukke periode. Door de verhuizing en mijn nieuwe baan als adjunct-hoogleraar, ter hoogleraar, van de juridische faculteit van de Radboud Universiteit. Dat Janssen zijn rivaal Herman van Springel in de beslissende tijdrit ruim versloeg, was me uiteraard niet ontgaan. Ik heb Jan, een zeer aimabele man, vaak ontmoet. En nog steeds kruisen onze wegen zich.

Zoals onlangs bij een gezamenlijk optreden in Lux, het film- en cultureel podium in Nijmegen. Een volle zaal mocht het duo Janssen-Van Agt ondervragen over allerlei zaken des levens. Jan is overigens in alle opzichten een contrast met Hennie Kuiper, een man om van te houden en dat doe ik ook. Hennie ontmoette ik voor het eerst in de Tour 1977. Hij droeg het TI Raleigh-shirt. Stille, lieve jongen. Niet opgewassen tegen ploegbaas Peter Post, in wiens spoor ik een paar dagen mocht vertoeven. Post, een rijzige gestalte die boven iedereen uit torende, kon ongenadig uithalen naar zijn renners. Vooral na het avondeten, tijdens de instructies voor de volgende etappe. Ik heb het aanhoord, voldoende voor een indruk over zijn stijl van leiding geven.

Gerrie Knetemann

Tegen Jan Raas en Gerrie Knetemann hield hij zich wat in, maar tegen die aardige Twentse boerenzoon Kuiper bepaald niet. Vandaar dat Hennie na twee seizoenen Post verliet. En nu volgt een complot-theorietje. Kuiper heeft de Tour van 1977 niet mogen winnen, omdat van de Tourdirectie, na het tijdperk Merckx, een Fransman op de hoogste trede van het erepodium moest eindigen. Bernard Thévenet! Of Post onder één hoedje met Felix Lévitan en Jacques Goddet, de Tourdirecteuren, speelde, valt niet te bewijzen, maar Hennie acht het niet uitgesloten.

”Tijdens de beslissende tijdrit Dijon-Dijon communiceerde Post nauwelijks met me. Hoeveel Thévenet qua tijd voor of achter me lag, vernam ik niet. Hij liet me in het ongewisse,” vertrouwde mijn vriend Hennie, een van de aardigste mensen die de Schepper op de wereld zette, me verscheidene keren toe. Voer voor speculaties. Een flinke waffel, een grote mond – die karaktertrekken dragen ertoe bij het ver te schoppen in het wielrennen. Door bescheidenheid loop je een paar passen achter. Kuiper zal het vast beamen. Niet om met de meute mee te lopen, maar omdat ik het echt vond: Gerrie Knetemann was een prachtige man. Open en toegankelijk. Puur natuur. Volstrekt zichzelf. Ik heb een anekdote.

Hij stapte eens op me af en zei: ”Ik heb iets leuks te melden.”

Ik: ”Wat is het? Vertel vriend.”

De Kneet: ”Ik heb weer op u gestemd.”

Ik: ”Verwonderlijk. Verwacht je niet van een voormalige stratenmaker.”

De Kneet, in sappig Amsterdams dat u en ik niet kunnen imiteren: ”Ik stemde altijd PvdA, maar daar ben ik mee gestopt. En wel hierom. Ik heb vroeger de straat gelegd bij Joop den Uyl in Buitenveldert. Wij stratenmakers kregen uit alle huizen, links en rechts, koffie. Bij Den Uyl ging de deur nooit open. Nooit één slok koffie gekregen.”

Welke Tour schiet me niet te binnen, in elk geval gedurende mijn premierschap. Peter Post kwam bij me, tamelijk gespannen. ”Raar, maar waar. Er is geen auto om bij de tijdrit achter Johan van der Velde te rijden. Of uw auto daarbij dienst kan doen.” Gekke vraag van Post, nog gekker: ik zei direct Ja. Peter in de rijksauto, ik op de bijrijderstoel. Was dat tot Nederland doorgedrongen, dan zou er gelazer over zijn gekomen en misschien Kamervragen over zijn gesteld. Wonder boven wonder heeft, gelukkig, geen enkele journalist het ontdekt.

De Tourhuldiging van Zoetemelk. Mijn mislukte omhelzing. Nou ja, het werd een halve omhelzing. Tikje koddig. Ik had Joop, met president Giscard d’Estaing naast me, naast me, in mijn armen moeten sluiten, vanuit de gedachte: Laat die Fransen maar verrekken. Mijn hart beval het te doen, maar de psycholoog zou zeggen dat ik iets te veel ’remming’ had. Bij deze Tourmijmeringen kunnen we niet heen om Lance Armstrong. Natuurlijk heb ik hem daverend bewonderd. Wie niet trouwens? Ik was erbij toen hij, in 2005, zijn zevende Tour won. Helemaal weggesmolten van vervoering sloeg ik de huldiging op de Champs-Élysées met vervoering gade. En opeens kwamen zijn overwinningen in een ander daglicht te staan en werden weggestreept. Te gek. Buiten proportie. Onrechtvaardig. Vind ik wel.

Armstrong heeft, waarschijnlijk langdurig, doping gebruikt. Maar met hem zeer velen. Gebeurde ook al in de tijd van Wim van Est, al hadden ze op dat moment alleen primitievere middelen. Alle toorn die zich in de loop der jaren opbouwde over het chemisch bedrog in de wielrennerij resulteerde in een woede-uitbarsting op die ene man. Fascinerend hoe lang Het Kwaad, want dat blijft het, buiten de schijnwerpers werd georganiseerd en blijkbaar door niemand werd ontdekt en blootgelegd.

Oortjes

De oortjes. Ja, de oortjes. Verrekte jammer. De reactie van menigeen zal zijn: de mening van een ouwe zak van 88 en een ouwe zak weet altijd alles beter. Zet ik me even overheen. Belangrijke elementen als intuïtie en avontuur zijn door de oortjes bijna uit het spel verdwenen. De ploegleider is thans de baas. Hij bepaalt wanneer dient te worden toegeslagen of andere maatregelen moeten worden genomen. Gaat ten koste van de spontaniteit.

Groot verlies. Onze laatste gele truidrager: Erik Breukink. Dertig jaar geleden inmiddels. Zijn vader Wim, directeur van de Gazellefabriek in Dieren, kende ik goed. We maakten deel uit van DOF, een wielerclub van BN’ers.Tom Dumoulin is een krachtige, intelligente kerel. Wars van sterallures. Hij straalt zelfvertrouwen uit en is geboren in Maastricht, Nederlands’ mooiste stad. Potentiële Tourwinnaar, maar ik schat in dat hij baat heeft bij een sterkere ploeg waar iedereen zich uit de naad voor hem koerst.”

Het slotakkoord van Andreas Antonius Maria van Agt, met een glas rode wijn binnen handbereik: ”Onze zoon Frans, met wie ik in 2012 samen de verhalenbundel Op weg naar Alpe d’Huez schreef, was in zijn jeugd een talentvol wielrenner. Hij had tot een goede coureur kunnen uitgroeien, ware het niet dat hij met een huidprobleem kampte. Eczeem in extreme graad. Op armen, benen, borst, rug. Wat heeft die jongen geleden. Ontzettend. Pas sinds hij enkele jaren geleden op een uit Amerika afkomstig middel een beroep kon doen, is Frans, iemand met een gigantische wilskracht, weer gaan leven.

Zijn liefde voor het cyclisme is waarschijnlijk voortgekomen uit die van mij. Zelf had ik daar, bij mijn weten, geen vaderlijke aansporingen voor nodig. Wat de komende Tour aangaat, kan ik u verklappen dat ik, ondanks dat ik me te barsten werk, die weer op de voet zal volgen. Elke dag maak ik er tijd voor vrij.Met speciale aandacht voor Tom en voor Steven Kruijswijk, die jongen uit Nuenen die in 2016 de Giro had gewonnen als hij niet in een sneeuwwal was gereden. Een ongeluk zit in een klein hoekje, dat geldt voor het hele leven.”

Auteur: Louis Bovee

Beeld: Eppo Karsijns