Hoe Wellens en Hansen een grap uithaalden met Mitchelton-Scott

Een prachtig verhaal uit de achtste etappe van de Giro d’Italia. De rit die werd gewonnen door Richard Carapaz.

Wellens
  • Afbeelding van Mitchelton-Scott Mitchelton-Scott
  • Afbeelding van Richard Carapaz Richard Carapaz

Op het eerste oog leek die dag een etappe voor aanvallers te worden. Onder anderen Matej Mohoric, Koen Bouwman en Tosh van der Sande wisten dat en vielen aan. De kopgroep was geformeerd, maar er was nog één iemand in het peloton die wilde aanvallen: Tim Wellens. Eén probleem: het gat was al ruim tweeënhalve minuut. Dus vroeg Wellens om hulp van zijn teammaat Adam Hansen.

Hansen tegenover CyclingWeekly: “De vlucht van de dag was al gevormd toen Tim de oversteek wilde maken, maar het was te zwaar om in zijn eentje te gaan. Dus vroeg hij me hoe ik me voelde en zei: laten we het proberen.” Er werd op de koersradio melding gemaakt van de aanval van het duo van Lotto-Fix ALL. Ze reden naar achtervolger Manuel Senni toe, maar na verloop van tijd werd er nog enkel melding gemaakt van de Italiaan.

Verstoppen

De grote vraag: waar waren Wellens en Hansen gebleven? BMC-ploegleider Valerio Piva ging ervanuit dat het tweetal weer was opgeslokt door het peloton, maar dat bleek niet het geval. Mitchelton-Scott bleef achtervolgen op het tweetal dat er niet meer was. Hansen: “We hadden een mooi gaatje op het peloton, maar we hoorden dat het verschil met de kopgroep nog steeds tweeënhalve minuut was en we wisten dat het niet zou gaan lukken het gat te overbruggen.”

Hansen en Wellens hadden zo’n groot gat dat ze besloten een grap uit te halen. “We dachten: laten we ons verstoppen en kijken wat er gebeurt. We gingen linksaf naar een parkeerplaats voor caravans en verstopten ons om de hoek. Het peloton passeerde ons en wij stapten weer op de fiets om aan te sluiten bij het peloton. Iedereen moest lachen."

"Ik zei: Tim, laten we naar voren rijden om hun gezichten te zien als zij ons zien. We zagen Mitchelton-Scott flink achtervolgen op kop. Ze keken naar voren, naar ons, naar voren en weer naar ons. Ze zeiden: waar komen jullie ineens vandaan?”