De 5 fases van de Mont Ventoux: van 'dit doen we wel even' via kramp in het bovenbeen naar onverklaarbaar geluk

De profs rijden vandaag de olympische wegwedstrijd. Misschien was/is jouw olympische missie wel de Ventoux dit jaar. Herken je je in de fases die onze redacteur uit eigen ervaring deelt?

Ventoux

Greg LeMond zei ooit: het gaat nooit makkelijker, maar je gaat gewoon sneller. De Mont Ventoux doet ook pijn aan de benen van Jonas Vingegaard of Tadej Pogačar, zoals het bij iedere sterveling pijn doet.

Alleen ik voelde die pijn met een niveau dat zelfs dat van Jan-met-de-pet niet benaderde. Twee keer reed ik de Mont Ventoux en beide keren had ik beter getraind in Bédoin kunnen verschijnen. Het niveau mag dan als dag en nacht verschillen, maar de Ventoux doet dat niet. De beklimming vanuit Bédoin in vijf fases.

1) Dat-gaan-we-even-doen-fase (0-5 km)

Het beeld onder aan de klim is wat de Ventoux magisch maakt. Hoog tussen de wolken zie je dat kenmerkende weerstation liggen. Daar waar je naartoe moet. En dan nog dolgraag wil. Je bevindt je in een gelukkige fase waar overmoed dreigt.

In de dat-gaan-we-even-doen-fase vallen de eerste vijf kilometer van de beklimming. De stijgingspercentages slaan nog niet uit naar standje extreem en als je wil kun je met vrienden nog een potje ver pissen spelen.

2) Waar-ben-ik-aan-begonnen-fase (6-15 km)

De tweede fase begint bij de haardspeldbocht St. Estève, waar je meteen tien procent voor de kiezen krijgt. In het begin denk je: dit wordt serieus pittig, maar de pijn is tijdelijk. Maar dan begint het eindeloze stuk door het warme bos.

Lange rechte wegen zonder dat je voor je gevoel vorderingen maakt. Het zijn acht eindeloze kilometers. In deze fase dacht ik wel duizend keer: wat ben ik aan het doen? Waarom zou ik niet omdraaien? Voor wie doet ik dit? En toen een Fransman me goedbedoeld toeschreeuwde dat ik nog maar tien kilometer moest, zakte de moed me helemaal in de schoenen.

De waar-ben-ik-aan-begonnen-fase is de langste en voor mij daarmee ook de belangrijkste. Als je deze fase overleeft, dan wordt het echt makkelijker. Al is dat ook relatief.

3) Weer-een-sprankje-hoop-fase (15-17 km)

Café-restaurant Chalet Reynard is een reddingsboei die naar je toe wordt geworpen. De boomgrens is in zicht en het maanlandschap is daar. Het weerstation ligt in de verte en fysiek wordt het even minder zwaar. En daarmee ook mentaal. Zeker als je de klim doet in aanloop naar een Tour de France-etappe, want dit is een sfeervol gedeelte van de klim.

Ik meen me te herinneren dat ik een boost kreeg van een groep bierdrinkende Vlamingen die in iedere voorbijganger Eddy Merckx zagen. Je wilt je op zo'n moment niet laten kennen en gaat nog eens op de pedalen staan.

Chaos in 2016. | Beeld: Cor Vos

4) Wat-duurt-dit-nog-lang-fase (17-21,5 km)

Vanaf Chalet Reynard loopt het zo’n twee kilometer aan zes procent, maar de wind heeft er wel vrij spel. En wind is er op de Mont Ventoux altijd. Zeker in 2016 toen de finish van de Tour de France-etappe zelfs naar beneden werd gelegd. Hoewel je de top ziet liggen en je ‘m voor je gevoel praktisch kan aanraken, duurt het langer dan je denkt.

Weer een bocht die je niet had voorzien. En nog één. Dan het monument van Tommy Simpson. Het is ieder voor zich, maar tegelijkertijd ontstaat een gevoel van saamhorigheid als het druk is. Iedereen heeft hetzelfde doel. Een Zweed schreeuwde me in deze fase toe dat het me zou gaan lukken. Toch weer een boost van tien seconden.

In mijn hoofd raakte ik op dit moment in gevecht met andere recreanten. Zeker de eerste keer hielp deze mind game me. Dat mijn ‘grote concurrent’ bepakt was met een tent en slaapzak maakte het spelletje wel een stuk eenvoudiger voor me.

5) De onverklaarbaar-geluk-fase

De Mont Ventoux in groepsverband beklimmen is praktisch onmogelijk. Ik vind ook dat je de beleving in je eentje moet ondergaan. In 2016 kwam ik in de laatste kilometer toch samen met een vriend van me.

Samen naar die laatste steile binnenbocht. Bijna boven, maar de Ventoux had nog iets in petto voor me. Ik probeerde aan te zetten, maar toen onaangekondigd, kramp in mijn bovenbeen.

Als ik geen hulp had gekregen, dan had ik er waarschijnlijk nog gestaan en was de wat-duurt-dit-nog-lang-fase wel heel letterlijk geworden. Dan was de vijfde en mooiste fase nooit aangebroken. De fase van onverklaarbaar geluk, beloven dat je dit nooit meer gaat doen en uiteindelijk die van grote verhalen aan iedereen die het wil – en niet wil – horen.