'Oudjes' aan de top in de (wieler)sport: wetenschappers leggen uit waarom we dit steeds meer gaan zien

Tuurlijk zijn er de vele jonkies die al vroeg top zijn, maar laten we de oudjes onder aanvoering van Valverde en Van Vleuten net vergeten. Wetenschappers leggen uit!

alejandro valverde

Tadej Pogacar is de aanvoerder van een jonge generatie die bijna vanuit de luiers op de koersfiets stapt en meedoet bij de grote jongens - en ook bij de vrouwen zijn er veel jonge talenten, denk aan Shirin van Anrooij, Puck Pieterse en Fem van Empel in het veld.

Maar behalve die trend is er ook nog een andere trend waarneembaar, in de wielersport maar ook in de rest van de sportwereld. Die van de veteranen die heel lang op het hoogste niveau mee kunnen blijven doen. Van Cristiano Ronaldo in het voetbal tot Nadal en Federer in het tennis; de wielerwereld kent natuurlijk het Movistar-duo Valverde en Van Vleuten, maar ook nog andere renners en rensters die tot ver na hun dertigste top blijven.

Het Nieuwsblad ging op onderzoek uit en vroeg enkele wetenschappers hoe die trend te verklaren is. Paul Van Den Bosch, oprichter van Energy Lab, zegt dat het een algemene tendens is die zich dan logischerwijs ook vertaalt naar de sportwereld.

"De bevolking is langer ­actief. Vroeger waren mensen op hun zestigste bijna versleten. Mijn grootouders, bijvoorbeeld, deden weinig meer dan aan tafel zitten. Tegenwoordig heeft iedereen het zelfs op zijn zeventigste nog druk. Daardoor groeide ook bij sporters het besef dat ze langer konden presteren dan werd ­aangenomen."

Er speelt daarbij zowel een fysieke als een mentale component mee. "Vroeger was het idee dat een duursporter na zijn 32ste voltooid verleden tijd was. Voor wie een ­explosieve sport beoefende, was het zelfs rond zijn 28ste al voorbij. Die visie is totaal veranderd. Topatleten weten nu dat het na hun 30ste níét gedaan is."

Kristof De Kegel is bewegingswetenschapper en in dienst bij Alpecin-Fenix, waar hij ook Mathieu van der Poel begeleidt. Volgens hem wordt er nu veel beter met topsporters omgegaan dan voorheen. Die wetenschappelijkere basis maakt een topsportcarrière duurzamer.

"Meer dan ooit zijn we in staat om met predictiemodellen risico’s in te schatten en blessures te vermijden. Vroeger werd bij een talent weleens gedacht: kom, dit zal ook nog wel lukken, terwijl we nu vaak op de rem staan. Je kunt beter een voorzichtige keuze maken dan iemand te jong op te branden."

Doordat alles meetbaar is, kunnen die keuzes beter gemaakt worden. "Vandaag de dag beschikken we over een enorme hoeveelheid kwalitatieve gegevens, waardoor we in staat zijn trends op lange termijn te voorspellen. Daar wordt ook naar gehandeld. Het besef is ingeburgerd dat niet de kwantiteit maar wel de efficiëntie van belang is. We pushen atleten naar het maximum van hun mogelijkheden, zonder hen het genadeschot te geven."

Van Den Bosch vult nog aan dat de intrinsieke motivatie van de sporter natuurlijk ook zeer belangrijk is. Vaak leven oudere atleten nog beter als topsporter. Hij haalt daarbij Sven Nys aan. "Op het einde trainde die zelfs harder dan in zijn jonge jaren. Hij had geen grammetje vet, op zijn 39ste bedroeg zijn vetpercentage 6 procent. Daardoor behield hij ook als 35-plusser zijn kwaliteiten."