9000 hoogtemeters op één dag: de Tour des Stations was de zwaarste rit van mijn leven

Onze redacteur reed afgelopen zomer een loodzware toertocht over een deel van het terrein waar de Giro vandaag klimt.

Het zou met z’n 8848 hoogtemeters in 242 kilometer de zwaarste cyclo zijn die er is: de Ultrafondo van de Tour des Stations in Zwitserland. Evenveel hoogtemeters als de Mount Everest (spoiler: het waren er zelfs meer) en maar liefst elf klimmen. Samen goed voor 125 klimkilometers, waarvan naar verluidt 30 steiler dan 10 procent. Ik was zo gek eraan mee te doen.

Haaiengebit

Afgelopen winter. Ik lig onder een behaaglijk dekentje op de bank en kijk naar een Netflix-serie die me maar matig kan bekoren. De lokroep van m’n telefoon, op een bijzettafeltje maar één armbeweging ver weg, is niet te weerstaan. Terwijl een of andere aan lager wal geraakte, maar toch zeer intelligente Scandinavische inspecteur op het plasmascherm voor me steeds dichterbij het oplossen van die moordzaak komt, sla ik aan het googelen.

Ik zoek namelijk nog een wieleruitdaging voor 2022. Ooit reed ik al de Marmotte Alpes en de Maratona dles Dolomites. Er mag nog wel een tandje bij, zo besluit ik vanonder het gerieflijke dekentje met een bak M&M’s op schoot.

Google-zoekopdrachten als ‘zware wielertocht’, ‘cyclo veel hoogtemeters’ brengen me op de site van de Tour des Stations. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik er nog nooit van heb gehoord. Nadere bestudering leert dat het een evenement in het Zwitserse kanton Valais (Wallis) is. Er zijn diverse afstanden te rijden (zie kader), maar mijn oog valt onmiddellijk op de Ultrafondo – er mocht immers wel een tandje bij.

Nou, dat tandje zit er bij. Een paar extra ook wel. Als ik op de afstand klik, ontvouwt zich een profiel dat doet denken aan het gebit van een haai die nodig eens naar de orthodontist moet. De Ultrafondo kent over een afstand van 242 kilometer elf gecategoriseerde klimmen die samen goed zijn voor 8848 hoogtemeters. Inderdaad, evenveel als de Mount Everest hoog is. De afstand krijgt dan ook de titel ‘Ultrafondo The Everest’ mee.

Ik verslik me in een M&M als ik de cijfers zie, maar m’n interesse is toch gewekt. Ik google nog wat door, maar die Tour des Stations – het evenement heet zo omdat je op de fiets de verschillende skistations in de regio aandoet – blijft in m’n hoofd zitten. Het is de zwaarste cyclo die er is, lees ik ergens. Als je dat tandje erbij doet, moet je het ook maar meteen goed doen, toch?

Het angstaanjagende profiel van de Ultrafondo van de Tour des Stations. | Beeld: tourdesstations.ch

Onverhard

Fast forward naar begin augustus. Het gerieflijke kleedje – totaal overbodig, want het is loeiheet - en m’n eigen bank zijn ingeruild voor een hotelbed in Verbier, een mondaine wintersportplaats en de ‘hoofdplaats’ van de Tour des Stations. Je begrijpt het: ik heb de stoute wielerschoenen aangetrokken en me ingeschreven. Na zo’n 15.000 trainingskilometers, voornamelijk in het vlakke Noorden van Nederland, moet het dan nu gaan gebeuren.

De eerste klim, de Col du Lein, heb ik al verkend omdat ik daar aanstaande zaterdag in het donker – de start van de Ultrafondo is om 4.00 uur ’s ochtends – overheen moet, en de laatste 700 meter voor de top en eerste 800 meter na de top ook nog eens onverhard is. Het gravel ligt er redelijk bij, maar ik maak me toch een beetje zorgen over hoe het daar in het pikkedonker zal zijn (uiteraard wel bijgeschenen door fietsverlichting, als je die nog niet uit eigen beweging op je fiets zou bevestigen dan heeft de organisatie het je gemakkelijk gemaakt: het is verplicht).

Melk maakt moe

Vrijdagochtend bij het ontbijt raak ik aan de praat met David. Een West-Vlaming die vorig jaar ook al startte, maar niet uit kon rijden omdat de koers werd geneutraliseerd vanwege noodweer. Op Thyon 2000, één van de zwaarste klimmen van de dag, was het maar 5 graden en spookte het, zo vertelt hij.

Gelukkig lijken de weergoden ons nu veel beter gezind, al belooft het wel warm te worden. Hij deelt z’n ervaringen van een jaar eerder en voor zover dat nog nodig was, drukt hij me op het hart hoe zwaar het gaat zijn. Hij somt de zwaarste beklimmingen van de dag op. Allemaal behalve eentje, is mijn conclusie als ze allemaal de revue zijn gepasseerd.

Op de laatste ligt bovendien nog maar eens een gravelstrook. En die ligt er slecht bij, zo verzekert hij me in authentiek bijna onverstaanbaar West-Vlaams. Bovendien gaat het op het onverharde stuk bij tijd en wijle met 20 procent omhoog. Ik verslik me in m’n thee – geen M&M’s meer zo vlak voor de koers…

De laatste gravelstrook, steil omhoog. | Beeld: Sportograf

David drinkt tijdens ons onderonsje de nodige glazen melk. Dat heeft te maken met de De Slaapkwestie. Sowieso is het al lastig slapen vanwege de spanning, maar als je heel vroeg naar bed moet vanwege een start om 4.00 uur ’s ochtends dan is het helemaal vragen om problemen.

Daarom heeft hij koffie en cola al een tijdje afgezworen en staat er nu dus melk voor z’n neus. “Melk maakt moe”, zo verzekert hij me in een fraaie allitererende oneliner. Straks zal hij zich ook nog tegoed doen aan zonnebloempitten. Eveneens een natuurlijk slaapmiddel. Klazien uit Zalk is er niks bij. Ik hoop dat ik ook zonder die pitten nog een beetje kan pitten.

Amper geslapen

Dat valt behoorlijk tegen. Het is namelijk begonnen te regenen en zoals Rob de Nijs lijkt te floreren bij regen die zachtjes tegen zijn zolderraam tikt, zo werkt het ritme van de regen op het dak onder mijn hoofd me behoorlijk op mijn zenuwen. Gewoon omdat het een irritant geluid is, maar ook omdat ik me wat zorgen begin te maken.

Deze regen was weliswaar voorspeld, maar het begint nu wel erg lang te duren… Een natte start, in het donker. Het is een schrikbeeld. Dat blijft het gelukkig ook, want het getik stopt nadat ik alle beschikbare buienradars heb gecheckt. Slapen komt er niet meer van; ik moet het met het uur doen dat ik nog wel kon meepakken tussen het getik door.

De wekker op m’n telefoon gaat, maar ik zit allang aan m’n zelfgemaakte ontbijt – havermoutpap met een appel en kaneel. Ik doe net of het ochtend is en maak mezelf wijs dat ik zo fris en fruitig ben als iemand op een slaapdieet van melk en zonnebloempitten. Rugnummer opspelden, m’n achterzakjes volstouwen met gelletjes, sportwinegums, wat Snelle Jelles, een vlak-voor-de-start-banaan en gaan.

Een gezonde ‘wedstrijdspanning’ maakt zich van me meester als ik vanuit Verbier in het donker afdaal naar de start in daldorp Le Châble. Hoewel ik dus amper geslapen heb, voelen de benen prima aan, voorlopig. Bij de start is het nog rustig. Ik ben een van de eerste van de 670 ‘idioten’ die deze uitdaging aangaan.

Het wordt steeds drukker en er loopt ook een oude bekende rond die door de organisatie is gecharterd als mascotte: Didi de Tourduivel. Is dat de voorbode van een helletocht? Ik prop nog snel de vlak-voor-de-start-banaan naar binnen, druk m’n Garmin in en weg zijn we.

De duivel was erbij voor deze duivelse rit. | Beeld: Sportograf

Harmonicaconcert

Al in de eerste kilometers van de Col du Lein wordt duidelijk dat het een bijzondere dag gaat worden. Langs de kant van de weg trakteert iemand de lange sliert wielrenners op een concert met z’n trekharmonica. Een harmonicaconcert om 4 uur ’s ochtends; dat ga ik vermoedelijk nooit meer meemaken. Dat geldt voor veel van wat er de komende uren gebeurt.

Een paar kilometer later kijk ik namelijk eens het dal onder me in en zie ik een lang lint van lichtjes dat zich een weg omhoog kronkelt op de eerste klim van de dag. Het is een imposant beeld. Na de afdaling, die me alles meevalt, is imposant ook het juiste woord voor de zonsopkomst. En ook voor de klim naar Oyzonnaz, want die loopt voor geen meter. Een soort intervaltraining tegen wil en dank. Dan weer vlak, dan weer loeisteil.

Gelukkig word ik luid aangemoedigd door iemand die verkleed is als kip, met Superman aan zijn zijde – het is net de Tour de France. Alleen dan langer. Want als ik zes uur onderweg ben, door prachtige wijngaarden, mooie Zwitserse dorpjes en over pittige klimmen, ben ik nog niet op de helft. Vingegaard en co zitten dan meestal alweer in de ploegbus, maar ik moet nog ‘even’ doorploeteren.

Ploeteren, dat is het inmiddels wel een beetje geworden. De uren en klimkilometers beginnen langzaam te tellen. Na een tijdje met Jeroen van de Deventer wielerclub De Zwaluwen op te hebben gefietst, ben ik nu weer op mezelf aangewezen. Het is eten, toch proberen te blijven genieten van de omgeving en trappen.

Om de route hoef ik me in ieder geval geen zorgen te maken. De organisatie is perfect. Ik heb uiteraard de gpx op m’n Garmin staan, maar dat was eigenlijk niet nodig geweest. Bij elke rotonde staan vrijwilligers in gele hesjes. Ze houden het verkeer tegen en sturen me, steeds voorzien van een ‘Bravo!’ of ‘Courage!’ de goede kant op.

Bij de tussenstops heb ik ook niks te klagen. Het is naar hartenlust koeken, gelletjes en wafels graaien. Daarbij wacht er na 150 kilometer bij de stop na de lastige (maar ja, dat zijn ze dus allemaal..) klim naar Vercorin m’n van tevoren afgegeven tasje met eigen voeding.

Afzien in een prachgtige omgeving. | Beeld: Sportograf

Moeite met eten

Die voeding, dat is me wel wat. Het blijkt richting finish het grootste euvel te worden. Het valt met de temperatuur namelijk behoorlijk mee, alhoewel je aan één van de foto’s kunt zien dat ik nog wel voldoende heb gezweet. Ik ben bij de finish een fietsend zoutmonster...

Maar het voordeel van een start om 4.00 uur ’s ochtends is dat je pak ‘m beet de eerste zes uur in prima temperaturen fietst. En het voordeel van al die hoogtemeters is dat je ook veel op hoogte fietst, waar het wat aangenamer is – qua temperatuur dan.. Alleen in het stadje Sierre, dat op zo’n 500 meter hoogte ligt, voel ik een warme föhn.

Die föhn valt in het niet bij de laatste uren op de fiets, waarin ik dus wat last van m’n maag krijg. In het begin van de koers dacht ik wat te weinig gegeten te hebben. Na een eetinhaalslag ga ik korte tijd als een speer, maar misschien heb ik nu juist wel weer wat te veel gegeten.

Misschien is het ook wel gewoon zo dat een maag na pak ‘m beet 12 uur alleen maar suikers zegt: ‘jongen, doe even normaal, ik doe hier niet meer aan mee’. Hoe dan ook, ik merk dat het toch wel even andere koek is – koek die er dus niet meer ingaat. En dan wacht ook nog die loeizware klim naar Thyon 2000. Ik sta geparkeerd, helemaal als m’n Garmin aangeeft dat ik al op een hoogte van 2000 meter ben, maar het na een serie steile haarspelden naar de top toch eerder Thyon 2100 is.

Ironisch genoeg vervolgt het parkoers door een stukje parkeergarage, waarna het afdalen is voor de zware laatste 25 kilometers. Op appelsap, m’n sportwinegums – die krijg ik nog net weg – en een blikje Red Bull zwoeg ik door. Het is aftellen richting de steile gravelpassage die als een zwaard van Damokles boven m’n hoofd hangt.

Aiaiaiaiai

Daar is-ie dan. Ik rij bij een Fransman in de buurt. We zien het voor ons loodrecht omhoog gaan. M’n metgezel kermt een term die in alle talen hetzelfde betekent: ‘Aiaiaiaiai’. Ik weet er een lachje als een boer met kiespijn uit te persen. Maar wie worstelt zal bovenkomen en ook dit overleef ik. Nu is het zwaarste leed geleden. Na nog een paar kilometer klimmen op karakter zie ik een rode loper op de top van de Col de la Croix-de-Coeur.

14 uur, 51 minuten en 19 seconden nadat het startschot klonk, bereik ik de meet. Ik daal af naar Verbier, stap onder de douche en eet wat pasta. Nadat ik m’n rit uploadt op Strava – daar blijk ik 9206 hoogtemeters gereden te hebben - val ik vrijwel direct in slaap bij een Netflix-serie die ik op m’n laptop heb aangezet. Niet onder een bankkleedje, maar de cirkel voelt rond genoeg.

Zelf in het zadel
  • Beeld: Sportograf