Column | Mijn ervaring op het wieler-SM dat we de Mortirolo noemen: 'Opeens deed ik een paard na'

De Mortirolo werd gisteren alsof het niets was toegevoegd aan de Giro 2024. Onze redacteur bibbert er nog van. Hij reed afgelopen zomer de zwaarste kant van de Mortirolo. Zo ging zijn helletocht.

Omdat de Zwitserse autoriteiten in het kanton Graubünden het de Giro-oranisatie niet toestonden om in de vijftiende etappe van de komende Giro over de Forcola di Livigno te rijden, moest de etappe hertekend worden en vonden ze een alternatief in... de Mortirolo. Weliswaar de minder zware kant; onze redacteur reed afgelopen zomer de monsterkant en schreef erover...

Het moest er maar eens van komen, bedacht ik ergens dit voorjaar toen ik m'n fietsplannen voor de zomer uitstippelde. De Mortirolo. Een klein decennium geleden bereikte ik de top al, maar dat deed ik wel via de 'watjeskant' vanuit Grosio, die gemiddeld maar 9 procent stijgt. Het stak. Ik wilde de 'echte' Mortirolo ook afvinken, de klim vanuit Mazzo di Valtellina.

Onmenselijk. Niet te doen. De hel.

De 'echte' klim is sinds die eerste keer dat ik via de watjeskant van 9 procent de top bereikte altijd door m'n hoofd blijven spoken, in een mix van angst, respect en nieuwsgierigheid. Alleen de naam al: Mortirolo. Daar zit iets van morte in, het Italiaanse woord voor dood. Dat de naam van de bergpas daar echt vandaan komt, is overigens een fabeltje.

Maar dat waren de verhalen die ik van vrienden en anderen hoorde over de Mazzo-kant niet. Onmenselijk was het, zeiden ze. Niet te doen. De hel. En meer van dat soort superlatieven. Oud-wereldkampioen Gianni Bugno zei ooit dat de Mortirolo enkel in mountainbikewedstrijden thuishoort.

Door al deze verhalen was ik een beetje bang voor de berg geworden. Nu ben ik niet iemand die vindt dat je al je angsten maar moet overwinnen. Bungeejumpen of dat soort gekkigheid waag ik me niet aan. Een slang zul je nooit rond mijn nek zien. Voor mijn hoogtevrees heb ik veel ontzag. Langs een stoeprand lopen is mooi genoeg.

Maar als het om wat asfalt gaat dat twaalf kilometer lang met meer dan tien procent omhoog kronkelt, vind ik dat je als wielrenner ook niet al te schijterig moet zijn - ook al zitten er hele stukken bij waar het met vijftien procent omhoog gaat.

Het Beest

En dus huurde ik een hutje aan de voet van de Mortirolo. Voorbij de voet zelfs, want toen ik aankwam bleek het huisje op een geitenpaadje honderd meter na het officiële begin van de klim te liggen. Ik keek Het Beest recht in de ogen.

De eerste dagen stelde ik het nog uit. Maar op dag drie van mijn fietsvakantie was het zover. Mortirolodag. Omdat het loeiheet was, begon ik er al vroeg aan. Eerst even opwarmen in de vallei, want - hoewel het ook 's ochtends al warm was - met koude spieren en direct na het ontbijt de strijd aangaan, leek me geen verstandig idee.

Na tien kilometer opwarmen, passeerde ik het bord 'CLIMB START' met de angstaanjagende cijfers erop: 12 kilometer, 10,8 procent gemiddeld, 18,7 procent maximaal. Dat is het in de eerste kilometer nog niet. De Mortirolo begint als een normale klim. Maar dat verandert snel.

Tekst gaat door onder de foto

Knieën in het Mortirolomuseum

Je hebt klimmen van vierde categorie, van de derde categorie, de tweede categorie, de eerste categorie, en van buitencategorie, maar wat mij betreft zetten we daar nog iets boven: de Mortirolocategorie. Want allemachtig, de onheilspellende woorden over Het Beest blijken allemaal waar.

Na het normale begin krijgt het begrip 'klimmen' al snel een nieuwe dimensie. Waar je op cols als de Stelvio, Galibier of Alpe d'Huez nog van fietsen kunt spreken, is dat op de Mortirolo een ander verhaal. Het is van bocht naar bocht strompelen. Op de Mortirolo is iedereen opeens een Mollemaler.

Met mijn 12-speed casette, ondergemiddelde gewicht en bovengemiddelde conditie is het al harken. M'n gedachten gaan uit naar de wat zwaardere medemens die hier in het verleden op de toen gangbare verzetten naar boven zijn geharakiri't. Al die knieën verdienen een plekje in het Mortirolomuseum.

Tussen dit soort gedachtes door kijk ik soms op m'n Garmin. De kilometers, nee, de hectometers, komen er maar heel langzaam bij op het schermpje. Zo langzaam als die cijfertjes oplopen, zo snel gaat dat in het vakje waar m'n hartslag staat (het vakje met de percentages negeer ik wijselijk). Zweet druppelt waar nog nooit zweet heeft gedruppeld, ik voel spieren in m'n benen - en de rest van m'n zwoegende lijf - die ik nog nooit heb gevoeld.

Tekst gaat verder onder de advertentie

Innerlijke paard

Opeens doe ik een paard na. Brrrrrrrrrrrrrrrr, hoor ik mezelf briesen, zonder een aanwijsbare reden. Nou ja, het zal de steile strook van plus 15 procent zijn. Dat haalt het innerlijke paard in iedereen naar boven.

Normaal bieden haarspeldbochten dan een uitkomst. Op klimmen die niet van de Mortirolo-categorie zijn, grijp ik ze zelfs vaak aan om een tandje bij te schakelen en staand op de pedalen de binnenbocht te pakken.

Op de Mortirolo peins ik er niet over. Ik rijd buitenbochten alsof ik een schaatser ben. Alleen zijn de buitenbochten op de ijsbaan vlak. Op de Mortirolo is een buitenbocht nog steeds onmenselijk.

Soms is het heel even wat minder steil. Op andere klimmen schakel ik ook dan bij. Niet op de Mortirolo. Even bijkomen met 11 procent omhoog is het devies. Vooral ook omdat ik in de verte alweer een steil paadje zie opdoemen.

Die zie ik op andere klimmen ook weleens, maar vaak blijkt dat dan als je dichterbij komt gelukkig een oprit naar een berghut of iets dergelijks te zijn, en gaat de daadwerkelijke klim een andere richting uit. Niet op de Mortirolo. Op de Mortirolo is het de Mortirolo.

Pas als de watjesklim vanuit Grosio en die vanuit Mazzo samenkomen op de mooi geasfalteerde laatste drie kilometers kom je weer terug op de planeet aarde in plaats van de hallucinante horrorplaneet Mortirolo. Na een uur en tien minuten ben ik boven. Het Beest is getemd. Nu de Gavia. Die zal aanvoelen als een verkeersdrempel.